De etiketten van Chateau Mouton Rothschild, “1982”
De beroemde regisseur John Huston werd gevraagd het etiket voor het legendarische jaar 1982 onder zijn hoede te nemen.
John Huston was een meer dan verdienstelijk scenarioschrijver en acteur, maar bovenal een van de beste en meest veelzijdige regisseurs uit de vorige eeuw. Van de ruim veertig speelfilms die hij maakte verdient bijna de helft het predicaat van klassieker. Portret van een legendarisch filmmaker en onversaagd avonturier.
Dood
De op 5 augustus 1906 in Nevada, Missouri geboren John Huston komt uit een kleurrijk nest. Zijn in Canada geboren vader was de roemruchte acteur Walter Huston en zijn moeder Rhea Gore een invloedrijke sportjournaliste. Als hij nog klein is gaan zijn ouders uit elkaar en komt de opvoeding van John voor rekening van zijn grootouders. Zijn opa is een zwerver en avonturier die met gokken een omvangrijk elektriciteit- en waterleidingbedrijf wint, maar uiteindelijk platzak sterft in een miezerig Texaans hotel. Zijn avontuurlijke inborst erft John van hem. Op zijn elfde levensjaar wordt hij ernstig ziek. Hij heeft de ziekte van Bright waarvan de kenmerken een te groot hart en een nieraandoening zijn. Een ziekte die destijds als fataal te boek stond. hij begrijpt uit afgeluisterde gesprekken tussen zijn moeder en de dokter dat hij ten dode is opgeschreven. Vanwege die ingrijpende ervaring zal de dood in zijn latere werk een prominente rol innemen.
De kleine John wordt op een steng dieet gezet en mag zich absoluut niet inspannen. Zijn grootste wens is echter om te gaan zwemmen in het nabijgelegen kanaal. Op een avond trekt hij de stoute schoenen aan en voegt de daad bij het woord. Deze strijdbare instelling in combinatie met een streng en gezond eetregime helpt hem er uiteindelijk bovenop. Huston heeft al gauw in de gaten dat het avontuur een afdoende verweer tegen de dood vormt. Een paar jaar later gaat hij werken als prijsbokser en als na 25 wedstrijden (waarvan hij er 23 wint) zijn neus onherstelbaar wordt gebroken trekt hij naar Mexico dat zich op dat moment in de nadagen van een gewelddadige revolutie bevindt en waar paradijs en hel, leven en dood hand in hand gaan. Deze kennismaking is van zo’n grote invloed op Huston dat hij zijn leven lang steeds weer zal terugkeren en er zelfs geruime tijd zal wonen.
John Huston start zijn filmcarriere als (co-)scenarioschrijver voor illustere rolprenten als Juarez (1939), Dr Ehrich’s Magic Bullet (1940) en High Sierra (1941), met in de hoofdrol Humphrey Bogart (zie ook: Humphrey Bogart ) die in veel van zijn latere films zal spelen en die zijn boezemvriend zal worden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkt Huston als filmer bij de voorlichtingsdienst van het Amerikaanse leger. Hij maakt er drie grote documentaires waaronder The Battle Of San Pietro die hij op locatie in Zuid-Italië schiet te midden van een uiterst gewelddadig Amerikaans offensief tegen de Duitsers. In zijn reguliere werk zijn behoorlijk wat meesterwerken vertegenwoordigd waaronder The Maltese Falco (1941), The Treasure Of The Sierra Madre (1948), Key Largo (1948), The African Queen (1951), Moby Dick (1956), The Night Of The Iguano (1964) Annie (1982) en Under The Volcano (1984).
Oscar
De films van John Huston zijn veelzijdig. Hij schiet avonturenfilms, liefdesverhalen, drama’s, humoristische films en zelfs een musical. Bovenal gaan zijn rolprenten echter over masculien, onafhankelijk en avontuurlijk ingestelde mannen die vechten voor hun individualiteit. In feite dus over het leven dat hij zelf leidt. John Huston regisseerde dertien acteurs die voor een Oscar genomineerd werden. Zowel zijn dochter Angelica als zijn vader Walter wonnen een Oscar voor door John gemaakte films, respectievelijk Prizzi’s Honor en Treasure Of The Sierra Madre. Zelf werd hij vijftien keer genomineerd voor een Oscar. De laatste keer was voor Prizzi’s Honor, waardoor Huston in 1985 op 79-jarige leeftijd de oudste persoon werd die ooit genomineerd is voor een Oscar als beste regisseur.
In 1987 begint John Huston aan de verfilming van The Dead, een ambitieus project naar het korte slotverhaal uit de in 1914 door de Ierse auteur James Joyce geschreven bundel Dubliners. Zijn dochter Angelica Huston vervult een van de hoofdrollen. Het literaire gehalte van de vertelling weegt zwaar; een venijnige ontleding van de menselijke gebreken in een intieme ensceneringdie de filmkijker op een haast voyeuristische wijze mag meebeleven. Daarbij is de gezondheid van Huston op z’n zachtst gezegd broos te noemen. Hij moet zich voortbewegen in een rolstoel en is vanwege een hardnekkig longemfyseem waaraan hij veertig jaar lijdt aangesloten op een zuurstofapparaat. De immer onvervaarde regisseur brengt de film evenwel niet alleen tot een goed einde, maar sleept er ook nog eens alom jubelende recensies en een groot aantal prijzen mee in de wacht. Hij mag het helaas allemaal niet meer meemaken. Een paar dagen voor de wereldpremiere van The Dead, 28 augustus 1987, sterft John Huston op 81-jarige leeftijd.
Het etiket verbeeldt een huppelend lammetje tussen een rode zon en een tros druiven. In 1982 was Baron Philippe 80 jaar geworden en runde het Chateau alweer 60 jaar…..
De wijn
Een legendarische jaargang. Dank zij de uitzonderlijke weersomstandigheden konden de grote kastelen rijke wijnen met doorrijpe tannines en intens fruit produceren. Bij de oogst haalden de druiven de hoogste suikergehaltes sedert het fameuze wijnjaar 1947. Resultaat: krachtige producten met viriele tannines en alcohol in verhouding. Maar hier en daar resulteerde deze “kracht” ook in tal van gevallen naar een stijlgebrek en mindere correctheid op het aromatisch vlak.
Chateau Mouton Rothschild 1982 (een proefnotitie…..19 maart 2012)
“Ik heb het geluk gehad deze wijn paar keer per jaar voor de afgelopen tien jaar geproefd te hebben. Terwijl sommige flessen zich beter vertonen dan anderen, alle goedopgeslagen flessen hebben een gemeenschappelijk kenmerk. Op 30 jarige leeftijd is de wijn nog jong! 1982 Mouton Rothschild blijft evolueren in een glaciaal tempo. Na een uur of twee na opnening van de wijn laat deze massieve, krachtige, geconcentreerde, diepe wijn de volgende facetten los:, truffel, Aziatische kruiden, cassis, aarde, tabak, bramen, koffie en grind in het parfum. Fluwelend zacht en rond is deze prachtige Pauillac. Als je nog geduld hebt, nog 5-10 jaar in de kelder zal de wijn nog veel mooier maken.”
De etiketten van Chateau Mouton Rothschild, “1981”
Arman nam het etiket voor het wijnjaar 1981 voor zijn rekening.
Arman(d) Pierre Frenandez is geboren op 17 november 1928 in Nice en was een Frans-Amerikaanse kunstenaar en beeldhouwer. Net als de door hem bewonderde Vincent van Gogh, die alleen met zijn voornaam “Vincent” signeerde, tekende Armand Pierre Fernandez (zoals Arman oorspronkelijk heette) zijn werk met zijn eerste voornaam “Armand”. Eind 1957 besloot hij die naam te veranderen in “Arman”.
De vader van Arman was de uit Spanje afkomstige Antonio Fernandez, een antiquair uit Nice die ook amateur-schilder, -fotograaf en – musicus (cello) was. Van hem leerde Arman zowel het schilderen als het fotograferen. Na een studie filosofie en mathematica ging Arman in 1946 naar de École nationale d’arts décoratifs in Nice. In die periode leerde hij, via een Judoschool, de kunstenaars Yves Klein en Claude Pascal kennen, met wie hij liftend door Europa trok.
In 1949 rondde Arman zijn studie in Nice af en meldde zich als student aan de École du Louvre in Parijs aan. Zijn studie was met name gericht op archeologie en oosterse kunst. In 1951 werd Arman benoemd tot leraar aan de Bushido Kai Judo School in Madrid. Hij vervulde in 1952 zijn dienstplicht en diende gedurende de Eerste Indochinese Oorlog korte tijd bij de medische troepen. Vanaf 1953 was Arman aanvankelijk werkzaam als schilder, geïnteresseerd in de abstractie, waarbij hij werd beïnvloed door de schilders Serge Poliakoff en Nicolas de Staël.
De eerste experimentele werken van Arman waren de cachets, hiertoe geïnspireerd door een expositie in 1954 van de Duitse dadaïst Kurt Schwitters, waarvan hij er enkele tijdens een solotentoonstelling in 1958 presenteerde in de Parijse Galerie Iris Clerc. De tweedimensionale met stempels gemaakte inktdruksels op papier en stof waren een groot succes en vormden de aanleiding tot een enorme verandering in zijn werkwijze.
Tussen 1959 en 1962 ontwikkelde Arman zijn herkenbare stijl met twee nieuwe concepten: de accumulation en de poubelle, die een grote publieke belangstelling genoten:
De accumulation of accumulatie was een verzameling van gewone, herkenbare objecten, die volstrekt identiek waren en in grote aantallen in een polyester of plexiglas behuizing werden gevat. In 1959 bemerkte hij bij het publiek een positieve reactie op zijn eerste accumulaties en begon hij de kracht van deze kunstuiting te zien. Vanaf 1962 ging hij de objecten lassen.
De poubelle was een verzameling uitgestrooid afval. In 1960 vulde hij Galerie Iris Clert met vuilnis, zo Le Plein creërend als een contrapunt van de tentoonstelling Le Vide van twee jaar eerder in dezelfde galerie van zijn vriend Yves Klein.
In oktober 1960 was Arman nauw betrokken bij de oprichting van de kunstenaarsgroep nieuw realisme (Nouveau réalisme) met Yves Klein, François Dufrêne, Raymond Hains, Martial Raysse, Daniel Spoerri, Jean Tinguely, Jacques Villeglé en de kunstcriticus/filosoof Pierre Restany. Later voegden ook César, Mimmo Rotella, Niki de Saint Phalle en Christo zich bij de groep.
Van informele poëzie ging hij over op Neo – dada d.m.v. een opstapelingspures , dat hij toepast zowel in assemblage van gelijksoortige voorwerpen ( mandolines, herdenkingsbeeldjes, … ), alsook in verf uit allerlei tubes, die hij als het ware bevriest door onderdompeling in perspex om, zoals Restany schreef, ” het pure en simpele bezit nemen ( opstapeling ) of de pure en simpele verwoesting in relatie tot de ondoordringbaarheid van de wereld te tonen.
Arman onderzocht in zijn werk in hoeverre het object zijn identiteit behoudt in een veranderde context. Voorwerpen zijn bepalend voor het visuele resultaat; het begon met de ‘Poubelles’, doorzichtige bakken met huishoudelijk afval. Al snel maakte hij ook opstapelingen, ‘Accumulations’, waarin gebruikte en later ook nieuwe voorwerpen in grote hoeveelheden verzameld werden. Deze werden vervaardigd in min of meer ordelijk op een vlak bevestigd of in polyester gegoten, maar ook gewoon op een stapel gestort in een (plexi-)glazen bak of vitrine.
Het vroege werk Combien de marins, combien de capitaines bestaat uit een opeenstapeling van gebruikte koffiemolens in een vitrine van plexiglas. Het werk Drugs bestaat uit volle ampullen met injectievloeistof. Het werk Argusmyope bestaat uit een opeenstapeling van brilmonturen, gegoten in plastic en het werk Quand le vin est tiré is een accumulatie met loden wijnflescapsules. Het werk De harem van kruisvaarders bestaat uit stalen sleutels en het werk Accumulatie van scheerapparaten spreekt voor zich.
Arman bleef zijn hele verdere leven bezig met het accumuleren van producten uit de overvolle consumptiewereld: camera’s, inktpotten, klokken etc. In 1961 maakt hij zijn eerste ‘colères’ of ‘déstructions’. Hij verminkte in de werken Violen in woede en L’Atilla des violons de muziekinstrumenten opzettelijk en kleefde de brokken op een beschilderd triplexpaneel. Deze ‘woede-uitbarsting’ speelt met de vormschoonheid van de violen.
De verbrijzelde stukken worden bijeengebracht in een opzettelijk bestudeerde chaos. Op die manier schiep Arman stillevens die het stempel dragen van primair geweld. Voorwerpen werden door Arman bewust stukgeslagen en de brokken werden dan gefixeerd op de plaats waar zij tijdens de ‘colère’ terechtkwamen. Arman wilde door destructie tot constructie komen.
In 1961 maakte Arman zijn debuut in de Verenigde Staten, het land dat zijn tweede vaderland zou worden. Afwisselend leefde Arman in New York: eerst in Hotel Chelsea in de wijk Chelsea (Manhattan), vanaf 1970 in een appartement in de wijk SoHo en tenslotte vanaf 1985 tot zijn dood in een eigen pand in TriBeCa, een portmanteau voor Triangle Below Canal Street, een wijk in Lower Manhattan; en in Frankrijk: eerst in Nice en vanaf 1967 in Vence. In 1972 kreeg hij naast de Franse nationaliteit ook het Amerikaanse staatsburgerschap.
Vanaf 1986 maakte Arman een serie ‘Coupes’ van kopieën van klassiek Griekse beelden in keramiek en brons, zoals Venus variumet mutabile. Arman was niet de enige kunstenaar die de assemblage in de eerste plaats hanteerde als een compositiemethode die de traditionelere werkwijzen verving. Het houten reliëf bestaande uit onderdelen van een piano van de Belg Vic Gentils staat dicht bij de assemblages van Arman waarin kapotte violen als basismateriaal gebruikt zijn.
Op het idee ‘Colères de piano’ van Arman bouwde Gentils verder om met combinaties van pianobrokstukken bekendheid te verwerven. Gentils gebruikte voor zijn beelden zgn. ‘objets trouvés’: oude lijsten, hoedenvormen, muziekinstrumenten, etc. Lange tijd ging zijn voorkeur uit naar onderdelen van piano’s, als een huldebetoon aan Bach of aan Mozart, een toccata of een fuga. Uit het hout, de ivoren toetsen, het vilt, de snaren, als materie en kleur gehanteerd, ontstaat een nieuw ritmisch geheel.
Op 22 oktober 2005 blies Arman zijn laatste adem uit in New York.
Hier een impressie van zijn werk:
De wijn
Een middelmatig wijnjaar.
Chateau Mouton Rothschild 1981 geproefd in november 2007…..
Chateau Mouton Rothschild 1981
Een zeer volle kleur. Donkerrood over de gehele tong. Vol in de rand en de diepte is diepdonker. Fractie dieper dan de Leoville Las Cases 1981. (3,0)
Stal, vol met diepe kruiden. Rond en zwaar. Ragfijn, fluweel met houttonen. Erg mooi! (4,7)
Op de tong mooi rond, hout, cassis en opdronk. Intens en zeer harmonieus. Erg lekker. Sigaar ondertoon. Erg mooi; finesse. Goede tot brede afdronk. (8,5)
Erg mooie wijn. Op elk niveau (kleur, neus en smaak). Detong heeft meer finesse dan de Leoville, maar de Leoville heeft een bredere afdronk. (2,8)
Opdronk : Nu – 2011
Totaal : 19,0 punten ****½*
De etiketten van Chateau Mouton Rothschild, “1980”
Voor het 1980 etiket was Hans Hartung uitgenodigd.
Hans Heinrich Ernst Hartung geboren in Leipzig op 21 september 1904 was een Franse schilder en graficus van Duitse herkomst.
Van 1912 tot 1914 woonde de familie Hartung in het Zwitserse Bazel, maar Hans Hartung bezocht het gymnasium in Dresden. Reeds in 1921, gedurende zijn middelbareschooltijd, begon hij te schilderen. Hij bewonderde schilders als Rembrandt van Rijn, Francisco Goya, Frans Hals, El Greco, daarna de Duitse expressionisten (Oskar Kokoschka en Emil Nolde). Hij kopieerde hun werk en versimpelde de composities om slechts grote, gekleurde vlakken over te houden. Zijn vader werkte als wetenschapper bij een farmaceutisch bedrijf.
Zijn grootvader was naast wetenschapper tevens kunstenaar en musicus. Leipzig is niet enkel de stad van Caspar David Friedrich en de Duitse romantici, maar tevens van kunstenaars als Max Beckman. Net als bij deze kunstenaars blijft ook bij Hartung de fascinatie voor de natuur en het toekennen van een geestelijke dimensie aan het overweldigende van het heelal steeds aanwezig.
Vanaf 1922 probeerde hij abstracter te werken in een serie aquarellen. Nog weer later tekende hij met houtskool en rood krijt (sanguine). Hoewel abstractie op zichzelf reeds gangbaar was, is de abstractie van Hartung totaal nieuw. In tegenstelling tot surrealistisch geïnspireerde kunstenaars als Joan Miro of kunstenaars zoals Piet Mondriaan, Wassily Kandinsky en Kasimir Malevich is er bij de abstractie van Hartung helemaal geen verwijzing meer naar een reële fysieke, psychologische, sociale of spirituele ruimte. Het teken dat op papier verschijnt is het resultaat van een artistieke geste en refereert enkel naar zichzelf. Het is deze bevrijding van de kunst, los van de realiteit, die Hartung tot een icoon maakt van de moderniteit.
Gedurende de jaren 1924 en 1925 volgde Hartung colleges filosofie en kunstgeschiedenis in Leipzig. Na een conferentie, waar hij Wassily Kandinsky assisteerde, studeerde hij van 1925 tot 1926 aan de kunstacademie van Dresden. Ter gelegenheid van een internationale expositie maakte hij kennis met de Franse ontwikkeling van impressionisme naar kubisme. Hij reisde door Italië en arriveerde uiteindelijk in Parijs, het toenmalige ‘Mekka van de Kunst’ en ontwikkelt er zijn ganse vormentaal en meesterschap, waar hij bleef tot 1931. Hij maakte in die jaren onder andere een reis door België en Nederland. In 1929 trad Hartung in het huwelijk met de Noorse kunstschilder Anna-Eva Bergman (1909–1987).
In 1931 stelde hij voor de eerste keer werk tentoon in Dresden en het jaar daarna, met Anna-Eva, in Oslo. Zijn werk wordt een synthese tussen de Duitse Romantiek, de explosieve lijnvoering, het getormenteerde kleurgebruik en de Franse zuiverheid van lijn en helderheid van compositie, à la Matisse. In die zin is Hartung waarschijnlijk de eerste echte Europese kunstenaar.
Van 1932 tot 1934 leefde Hartung op het Spaanse eiland Menorca. Berooid keerde hij in 1934 weer terug in Parijs en via Stockholm reisde hij nog een keer naar Berlijn. Na de dood van zijn vader en met het nazisme in opmars, verliet Hartung Duitsland definitief. Hij werkte, weer terug in Parijs, samen met de kunstenaars Jean Hélion en Henri Goetz. Ook ontmoette hij Kandinsky weer en maakte kennis met de kunstenaars Piet Mondriaan, Alberto Magnelli, César Domela, Joan Miró en Alexander Calder, met wie hij ook samen exposeerde.
Hij werd geconfronteerd met moeilijke omstandigheden, armoede, ziekte van zijn echtgenote en een daaropvolgende scheiding onder druk van zijn schoonmoeder, alsmede het intrekken van zijn paspoort door de Duitse ambassade. Hartung kon in Parijs het hoofd boven water houden dankzij de gastvrijheid van Goetz en werk in het atelier van de beeldhouwer Julio González . In 1939 huwde hij Roberta, de dochter van González.
Met de oorlog voor de deur begint Hartung een zwervers bestaan om zich uiteindelijk in te lijven bij het Franse vreemdelingenlegioen. In Noord-Afrika raakt hij gewond aan het been dat later geamputeerd dient te worden. Na zijn demobilisatie voegde hij zich weer bij de familie González, die zich had teruggetrokken in het departement Lot.
Na de dood van González in 1942 en de bezetting van Zuid-Frankrijk door de Duitsers week Hartung uit naar Spanje en passeerde illegaal de Frans-Spaanse grens. Hij werd gedurende zeven maanden in een kamp geïnterneerd en meldde zich in Noord-Afrika weer bij het Vreemdelingenlegioen. In 1944 werd Hartung bij de aanval op Belfort in november 1944 zwaar gewond en verloor zijn rechterbeen. In 1945 is Hartung terug in Frankrijk waar hij eigenaardig genoeg, na zeven jaar van gruwel, het penseel weer opneemt waar hij het had achtergelaten. Dit illustreert hoezeer voor Hartung kunst een puur geestelijke activiteit is die niets met de dagelijkse realiteit te maken had. In zijn autobiografie verklaart Hartung: « Je veux être libre des autres et de moi-même ». In 1946 kreeg hij de Franse nationaliteit. Hij ontving een Croix de guerre 1939-1945 en kreeg de belangrijke militaire onderscheiding, het Légion d’Honneur.
In de naoorlogse periode ontstaat er, parallel met het Amerikaans abstract expressionisme, in Europa een nieuwe succesvolle richting onder de naam: ‘Lyrische Abstractie’ met o.a. Georges Mathieu, Pierre Soulage, Serge Polliakoff, e.a. Deze beschouwen de 20-jaar oudere Hartung als hun mentale vader. De bewondering is gebaseerd op de schijnbare spontaniteit en de snelheid waarmee Hartung zijn werken realiseert. Hartung profiteert gretig van de aandacht en wordt meteen zowel een oorlogs – als artistieke held. Hartung heeft echter weinig gemeen met deze getormenteerde kunstenaars die vooral de diepste individuele gevoelens van de kunstenaar willen uitdrukken en de schilderkunst een radicale nieuwe functie willen toedichten.
Hartung blijft een klassiek schilder, op zoek naar het ultieme schilderij, die zich wil inschrijven in de grote traditie van Rembrandt van Rijn tot Francisco de Goya. Hierbij gebruikt hij alle gangbare technieken zoals schilderen, tekenen, etsen, e.a. en heft de onderlinge hiërarchie op. Tot het eind van de jaren 1950 zijn de schilderijen van Hartung nauwkeurige uitvergrotingen van vooraf gemaakte tekeningen. De spontaniteit is dan ook ver te zoeken. Opvallend hierbij is dat geen enkele criticus, conservator of collega dit opmerkte. De spontaniteit van Hartung was een geschilderde spontaniteit, maar niet de spontaniteit zelf?
In 1952 hadden Hartung en Anna-Eva Bergman elkaar weer getroffen bij een retrospectieve van González en zij woonden, sinds zijn scheiding van Roberta González, vanaf 1953 samen. In 1957 huwden zij voor de tweede keer.
Pas in de jaren 1960 met de opkomst van de acrylverf gaat Hartung rechtstreeks op doek schilderen. Dit heeft te maken met de snelle droogtijd van de verf. Centraal bij Hartung staat de snelheid van de realisatie of hoe kan ik een schilderij maken die aan alle klassieke voorwaarden voldoet in een minimum van tijd. Vanaf deze periode werkt hij ook met een uitgebreid atelier, een soort ‘Factory’ à la Warhol avant la lettre. Hartung maakt uitgebreide reeksen schilderijen, tekeningen, etsen, e.a. Opmerkelijk hierbij is dat hij geen onderscheid maakt tussen de verschillende werken. Allen worden evenwaardig beschouwd en krijgen een opvolgingsnummer als titel los, van enige kwaliteitscriteria of techniek. Het is alsof Hartung zijn ganse oeuvre als één werk beschouwde.
Sociaal gezien zijn de jaren 1960 het laatste hoogtepunt uit de loopbaan van Hartung. Retrospectieve tentoonstellingen en eerbetuigingen volgen elkaar in een razend snel tempo op. Het is ook de periode waar hij een maximaal raffinement weet te ontwikkelen in zijn schilderkunst.
Eind jaren 1960 verdwijnt Hartung, samen met heel wat Europese collega’s, echter uit het avant-garde toneel. De Europese markt wordt enerzijds overspoeld door de sterk politiek en economische gesteunde Amerikaanse kunstenaars en anderzijds zorgen de nieuw opgekomen avant-gardes zoals Pop-, Minimal- en Concept Art voor een sterke socialisering en radicalisering in de verhouding tussen kunst en publiek. De oudere generaties worden als burgerlijk ervaren en de schilderkunst op zich wordt al snel dood verklaard.
Hartung trekt zich wat verbitterd terug op een prachtig domein in Antibes (Zuid-Frankrijk). Ook al blijft de publieke aandacht uit, economisch gaat het hem voor de wind. Vanaf de jaren 1970 experimenteert hij onophoudelijk met allerlei materialen, gereedschap, dragers, verven, e.a. Steeds sneller, gedrevener en efficiënter gaat hij te werk. In het jaar van zijn overlijden, in 1989 (om precies te zijn op 8 december 1989 in Antibes), maakt Hartung nog 360 schilderijen. Na zijn dood werd in 1994 te Antibes de ‘ Fondation Hans Hartung et Anna-Eva Bergman’ opgericht. Deze stichting beschikt over een paar duizend schilderijen, 8ooo tekeningen, 20 000 foto’s, duizenden gravures en litho’s. Het openstellen voor professionelen van het ganse oeuvre, creëerde de mogelijkheid totaal nieuwe inzichten te verschaffen in de productie, de methodologie, de denkwijze, de houding, de geschiedenis van Hartung en uiteindelijk in de essentie van het kunstenaarschap zelf.
De tentoonstelling in het MDD concentreert zich op werken uit de jaren 1960 en 1989. De werken uit de jaren 1960 maakten Hartung wereldberoemd, maar waren tegelijker tijd aanleiding tot hevige reacties van de daaropvolgende avant-gardes. In het jaar van zijn overlijden, maakt Hartung een reeks werken die getuigen van een enorme vrijheid. Ze hebben zelfs iets jeugdigs en exploderen door hun kleurgebruik en hun snelheid van realisatie. Het is alsof alle druk van de kunstenaar is weggevallen en hij zijn totale vrijheid heeft herwonnen.
Hoewel beide periodes formeel mijlen ver van elkaar verwijderd zijn, is er toch duidelijk dezelfde kunstenaar aan het werk. De confrontatie tussen beide periodes lijkt ons opportuun voor een beter begrip in het denken, doen en zijn van een kunstenaar.
Hier een impressie van zijn werk:
De wijn
Na de kleurrijke, vlezige wijnen van 1978 en 1979 waren de wijnen van 1980 lichter van structuur en eleganter van smaak. Ze werden vergeleken met hun voorgangers en als gevolg daarvan slecht ontvangen op een breed front. Het feit dat de twee oogsten erna ook weer kleurrijk en krachtig waren, verslechterde de situatie nog. Maar is 1980 nu inderdaad zo slecht als vaak wordt beweerd?
Ook Chateau Mouton Rothschild 1980 heb ik mogen proeven…..in september 1989…..
Chateau Mouton Rothschild 1980
Een mooie volle kleur. Redelijk ontwikkeld. Donkerrood op de tong met in de rand dakpankleurig. Vol tot in de rand. De diepte is donker. (2,8)
De neus is aangenaam kersen/Cabernet Sauvignon, doch wel wat hard. Iets eikenhout, doch op de achtergrond. Droog. (3,2)
Op de tong redelijk bitter (tannine) en redelijk zuur. Wel een redelijke volle tong. Iets hard, droog. Zeker niet rond of romig. Iets eikenhout. Iets grof. Redelijke intense wijn. Brede afdronk. (5,8)
Aardig, meer niet. Mooie kleur, maar voor de rest grof over de gehele linie. Mag geen echte Mouton heten. (2,2)
Opdronk : Nu – 1995
Totaal : 14,0 punten *½*
De etiketten van Chateau Mouton Rothschild, “1979”
Hisao Domoto, een Japanse schilder werd door de Baron uitgenodigd om zijn kunsten te vertonen voor het 1979 etiket van de Chateau Mouton Rothschild.
Hisao Domoto werd in 1928 geboren op Kyoto (Japan) in een familie van kunstenaars en kunstkenners. Zijn vader verzamelde traditionele Japanse keramiek, kalligrafie en schilderijen. Zijn oom, de schilder Domoto Insho (1891-1975), won de Orde van Culturele Verdienste in 1961.
Domoto begon in 1942 te schilderen toen hij op de middelbare school van Kyoto (Schone Kunsten) zat. Hij heeft echter zijn studies moeten onderbreken, omdat hij drie jaar als fabrieksarbeider aan het werk moest om de oorlog te steunen. Hij hervatte zijn opleiding in klassiek Japanse schilderen van 1945 tot 1949.
In 1948 werd hij toegelaten tot de Nitten en hij won in 1951 en 1953 de grote prijs der schilderen. In 1952 reisde hij met zijn oom naar Italië, Frankrijk en Spanje en in 1954 verhuisde hij naar Parijs waar hij verbleef tot terugkeer naar Japan in 1965. In 1956 werd zijn werk opgenomen in de Salon de Mai tentoonstelling. Tijdens zijn jaren in Parijs ontmoette Domoto vele kunstenaars die veel invloed hadden in de moderne beweging waaronder Sugai Kumi, Sato Key, Sam Francis, Joan Mitchell en Isamu Noguchi.
Zijn eerste eigen tentoonstelling in 1957 werd gehouden in de Galerie Stadler in Parijs. Domoto heeft vele tentoonstellingen gehad waaronder die op de Martha Jackson Gallery in New York in 1959, 1967 en 1971, op Minami Gallery in Tokyo in 1960, 1968, 1972, 1975 en 1978, en in Galerie Stadler in Parijs in 1957, 1959 en 1962. In 1979 werd een tentoonstelling van zijn werk met de titel Hisao Domoto werd gehouden in het Museum voor Moderne Kunst in Parijs. In 1980 op de Fuji Television Gallery in Tokio, in 1981 bij Galerie Kasahara in Osaka, en in 1983 op Nantenshi Gallery, Tokyo . Hij had een restrospectieve tentoonstelling in 1987 in Tokyo Tokyo Seibu Museum.
Domoto heeft vele prijzen voor zijn werk gekregen.
Het Mouton-etiket is uit zijn lichte en decoratieve periode. Dit was de eerste kunstenaar uit het Verre Oosten die voor Chateau Mouton Rothschild mocht ontwerpen…
De wijn
Beter dan verwacht. Een enorme oogst, de grootste in Bordeaux sinds 1934.
Chateau Mouton Rothschild 1979 is ook door mijzelf geproefd…in oktober 1998…..
Chateau Mouton Rothschild 1979
De kleur is wat meer ontwikkeld dan de Margaux. Donkerrood over de tong met in de rand ontwikkelde dakpankleur. De diepte is donker tot diepdonker. (2,8)
Een sigaarneus. Smakelijk en peperig. Redelijk bouquet. (3,8)
Op de tong wat droog overkomend; vol in het sigaarfruit. Redelijk vol en met een redelijke body. Soepel. Goede afdronk, doch wat waterig. (7,0)
Een opdronkzijnde Grand Cru (geen Premier Grand Cru kwaliteit!). Sigaarfruit over de gehele linie, maar zeker geen zwaargewicht. Weer commercieel gemaakt. Té soepel voor een 1e Cru! Afdronk niet denderend. Redelijke Mouton.
Opdronk : Nu opdrinken
Totaal : 16,0 punten ***
De etiketten van Chateau Mouton Rothschild, “1978”
De Canadese schilder en beeldhouwer Jean-Paul Riopelle zorgde ervoor dat het 1978-etiket versierd werd.
Jean-Paul Riopelle werd geboren in Montréal op 7 oktober 1923.
Riopelle studeerde aan de École des Beaux-Arts in Montreal in 1942, en vervolgens aan de École du Meuble, waar hij in 1945 afstudeerde.
In 1945 sloot hij zich aan bij de in 1940 opgerichte kunstenaarsgroepering Les Automatistes van zijn leermeester Paul-Émile Borduas. Het was een groep dissidente kunstenaars uit Montréal, die sterk was beïnvloed door het surrealisme en de theorie van het surrealistisch automatisme. Aan het eind van de jaren ’40 van de vorige eeuw trok hij naar Parijs. Daar leerde hij vertegenwoordigers kennen van diverse kunststromingen, zoals het Surrealisme (met name André Breton, wiens vertrouweling hij werd), het Tachisme en de informele schilderkunst. Alle stromingen hadden een grote invloed op zijn werk. Hij kreeg als bijnaam de wild Canadian en cultiveerde die reputatie nog. Zijn stijl ontwikkelde zich naar het abstract expressionisme en action painting. Hij werd internationaal gezien als een van de vertegenwoordigers daarvan.
In 1956 leerde hij de schilderes Joan Mitchell kennen, die zijn levensgezel werd en met wie hij een tumultueuze verhouding had die duurde tot 1979. Riopelle was deelnemer aan de Biënnale van Venetië in 1954 en 1962 en aan documenta II in (1959) en documenta III in 1964 in Kassel.
Riopelle ontving talrijke onderscheidingen en eredoctoraten tijdens zijn leven onder andere de 1958 Prix International Guggenheim Award, de 1962 UNESCO-prijs, de 1973 Philippe Hebert Prize en in 1975 werd hij ingewijd als Ridder in de Orde van Canada.
Op 12 maart 2002 ging het levenslicht uit voor Riopelle stierf op het niet ver van de stad Québec gelegen eiland L’Ile-aux-Grues. Naar hem is een, inmiddels populaire, kaas genoemd, de Riopelle de l’Isle.
Voor het 1978 etiket kon Riopelle niet kiezen welke combinatie hij zou gaan gebruiken. Dus voor 1978 werden er twee etiketten ontworpen, beiden voor de helft van de oogst…..
Hier nog een impressie van zijn werk….
De wijn
Een goede oogst, maar wel op het nippertje…..
Ook de Chateau Mouton Rothschild 1978 is door mijzelf geproefd…in december 2002…..
Chateau Mouton Rothschild 1978
Een mooie ontwikkelde kleur. Donkerrood over de tong met een
ontwikkelde rand. De diepte is donker en fonkelend. Zelfde klasse
als de Cos. (2,8)
Mooie neus. Medocfruit, zwarte bessen met mooi rond eikenhout.
Mooi diep en rond met sigaarondergrond. Boterig. Heerlijk. (4,9)
Op de tong vol, intens zwarte bessen. Rond en zeer mooi. Sigaar-
fruit. Rond en top. Nieuw eikenhout. Romig. Talmende afdronk. (8,9)
Ongelofelijke mooie wijn. Op en top in alles!!! (2,9)
Opdronk : Nu – 2010
Totaal : 19,5 punten *****